NCad-advies Zorgvuldige weging van methoden voor identificatie en genetische karakerisatie
Het NCad heeft op verzoek van de Minister van LNV onderzocht of het mogelijk is om de teen(koot)knip uit te faseren als identificatiemethode, op voorwaarde dat er een alternatief mogelijk is. Dit was niet de eerste keer dat dit onderzocht is. Al in 2016 heeft ZonMW in opdracht van de toenmalig Minister van Economische Zaken een inventarisatie gemaakt van de toepassing van de teenknip.
NCad pleit voor zorgvuldige weging van methoden voor identificatie en genetische karakterisatie
Waarom teenknip en oorknip?
In het biomedisch onderzoek worden genetisch gemodificeerde muizen gebruikt om functies en processen van het gezonde en zieke lichaam te onderzoeken. Afhankelijk van het te onderzoeken proces worden een of meerdere genen gemodificeerd. De fok van genetisch gemodificeerde muizen heeft tot doel om meer muizen met een specifieke genetische modificatie te verkrijgen. In de gevallen waarin maar een gedeelte van de nakomelingschap van een enkel ouderpaar de genetische modificatie erft, is het zaak om te bepalen welke pups de genetische modificatie hebben en welke niet. Daarom wordt van elke pup op jonge leeftijd een stukje weefsel, een weefselmonster, afgenomen waaruit het DNA wordt geïsoleerd. Vervolgens wordt het DNA onderzocht op de aanwezigheid van de genetische modificatie. Het resultaat van het DNA-onderzoek van een stukje weefsel moet een op een terug te voeren zijn op de pup waarvan het weefsel afgenomen is. Om dat te kunnen doen, moet de pup bij de weefselafname een unieke markering krijgen die een op een gekoppeld is aan het weefselmonster. In de fokpraktijk van genetisch gemodificeerde muizen zijn daarvoor twee methoden in gebruik: de teen(koot)knip en de oorknip. Deze methoden worden bij voorkeur ruim vóór de speenleeftijd uitgevoerd, zodat de resultaten van de DNA-analyse vóór de speenleeftijd bekend zijn.
Bij de teen(koot)knip wordt bij pups het laatste kootje van 1 teen van maximaal twee poten afgeknipt. Het teenkootje wordt gebruikt om het DNA uit te isoleren en door op te schrijven bij welke pup welke tenen (maximaal 2 van verschillende poten) zijn afgeknipt, kan de DNA-uitslag worden gekoppeld aan de pup waarvan het weefselmonster is verzameld. Bij de oorknip wordt een driehoekje of een rondje uit het oor geponst. Het ponsje wordt gebruikt om het DNA uit te isoleren en ook hier geldt, dat door bij te houden welk ponsje uit welk oor en van welke kant van het oor is afgenomen het DNA-resultaat gekoppeld kan worden aan de juiste pup. Er mogen meerdere ponsjes per muis worden afgenomen.
Bij deze ingrepen worden dus twee doelen tegelijk bereikt, namelijk: de karakterisatie en de unieke en permanente identificatie van het dier.
Welzijnsaantasting niet wetenschappelijk te onderbouwen
De teen(koot)knip en de oorknip zijn ingrepen waarbij lichaamsdelen verwond worden en dus leiden tot een zekere mate van welzijnsaantasting. Echter ontbreken goede indicatoren om wetenschappelijk onderbouwd de mate van welzijnsaantasting van respectievelijk de teen- en de oorknip in te schatten. Er bestaan ook identificatie en karakterisatie methoden waarbij het lichaam niet verwond wordt, de niet-invasieve methoden. Met geen van deze ingrepen kan een dier tegelijkertijd gekarakteriseerd én geïdentificeerd worden en dus moeten voor karakterisatie en indentificatie tenminste twee handelingen worden uitgevoerd. Een ander nadeel is, dat dat geen van de niet-invasieve identificatiemethoden een permanente identificatie geeft en dus op een gegeven moment opnieuw aangebracht moet worden. Het is aannemelijk dat een combinatie van niet-invasieve methoden minder welzijnsaantasting veroorzaakt dan de invasieve methoden. Het NCad heeft onderzocht of er andere alternatieven beschikbaar zijn en heeft uiteindelijk moeten constateren dat er binnen Europa geen alternatieven voorhanden zijn die het mogelijk maken om de teenknip uit te faseren.
Per onderzoeksopzet opnieuw beoordelen
Het NCad adviseert om per onderzoeksopzet telkens opnieuw een zorgvuldige afweging te maken met betrekking tot de keuze van de in de voorliggende situatie meest geschikte identificatie- en karakterisatiemethoden, waarbij aspecten meegenomen dienen te worden van aantasting van integriteit, aantasting van welzijn en verbeteren van kwaliteit van wetenschap.
Handig overzicht van bestaande methoden en mogelijke alternatieven
In het advies is een overzicht van alle bestaande methoden voor identificatie en karakterisatie opgenomen, alsook een uiteenzetting van alternatieven. NCad-lid Jan-Bas Prins hierover ‘het is een handreiking die eenvoudig te raadplegen is voor het kiezen van de meest geschikte identificatie en karakterisatiemethoden voor een onderzoek.’
Verder onderzoek nodig
Het NCad adviseert het ministerie van LNV en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OC&W) een concreet project uit te (laten) zetten met de opdracht om combinaties van duurzame niet-invasieve identificatie- en karakterisatie-technieken te ontwikkelen, waarbij de integriteit en het welzijn van het dier niet of minimaal wordt aangetast. En nader onderzoek te verrichten naar innovatieve technieken om dieren te kunnen identificeren en karakteriseren, zoals ‘individuele gezichtsherkenning’ en DNA-isolatie en analysetechnieken. Tevens dient in de evaluatie van de Wet op de dierproeven aandacht te worden besteed aan de impact op het welzijn en de integriteit van proefdieren van handelingen die buiten de definitie van dierproef vallen, maar er wel direct verband mee houden.