Advies: Alternatieve dodingsmethoden bij proefdieren

De meeste dieren die voor dierproeven worden gefokt en/of gebruikt, gaan dood of worden gedood in het kader van de proef of vanwege overtolligheid. In de Europese Richtlijn 2010/63/EU, Annex IV zijn de passende dodingsmethoden per diersoort beschreven.

Om een vrijstelling of ontheffing te kunnen verlenen voor het toepassen van een dodingsmethode die niet is opgenomen in annex IV, moet de wetenschappelijke motivering nauwkeurig worden beoordeeld en een zorgvuldige afweging worden gemaakt. 

In september 2015 heeft de toenmalig staatssecretaris van Economische Zaken aan het NCad gevraagd te adviseren over dodingsmethoden bij proefdieren die even humaan zijn als de in de Europese Richtlijn 2010/63/EU opgenomen methoden.

Daarnaast heeft de staatssecretaris de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) verzocht handvatten te bieden bij de beoordeling van dergelijke alternatieve dodingsmethoden door elementen aan te reiken die een wetenschappelijke motivering moet bevatten. In augustus 2016 hebben wij ons advies 'Alternatieve dodingsmethoden bij proefdieren - voor een zorgvuldige afweging om structureel af te wijken van voorgeschreven methoden’ uitgebracht.

Met betrekking tot de beoordeling van alternatieve dodingsmethoden adviseren wij het volgende:

  1. Twee elementen zijn van belang bij alternatieve dodingsmethoden, namelijk de snelheid van bewustzijnsverlies; en mate van pijn, lijden en angst waarmee (de gehele ervaring rondom) de doding gepaard gaat. Deze elementen dienen gebruikt te worden bij de beoordeling van een alternatieve dodingsmethode.
  2. De beoordeling van aanvragen m.b.t. tot een vrijstelling of ontheffing moeten genomen worden op basis van een Synthesis of Evidence / evaluatie van (literatuur)gegevens. 
  3. Indien literatuurgegevens ontbreken of onvoldoende duidelijkheid biedt, dient in afstemming met de bevoegde autoriteiten (NVWA en CCD) een verkennende dierstudie te worden uitgevoerd.
  4. Wanneer de literatuurgegevens en een eventuele verkennende studie gunstig worden beoordeeld, kan de NVWA een ontheffing voor bepaalde tijd verlenen.
  5. Nederland moet bepleiten dat tijdens de evaluatie van de Richtlijn 2010/63/EU aandacht wordt besteed aan de mate van wetenschappelijke onderbouwing van de in de Richtlijn voorgeschreven dodingsmethoden.
  6. De door de NVWA gehanteerde ontheffingsvoorwaarden moeten centraal beschikbaar gesteld worden, evenals gegevens over de verleende vrijstellingen voor alternatieve dodingsmethoden.
  7. Er dient verder gestimuleerd te worden dat de Instanties voor Dierenwelzijn (IvD’s) kennis over dodingsmethodes met elkaar delen.